De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 45

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen,
Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft,
Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft.
Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
Gena is op uw lippen uitgestort,
Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt.

2 Gord, gord, o Held, uw zwaard aan uwe zijde,
Uw blinkend zwaard, zo scherp gewet ten strijde.
Vertoon uw glans, vertoon uw majesteit;
Rijd zegenrijk in uwe heerlijkheid
Op 't zuiv're woord der waarheid ; rijd voorspoedig,
En heers alom rechtvaardig en zachtmoedig;
Uw rechterhand zal 't Godd'lijk rijk behoen,
En in den krijg geduchte daden doen.

3 Uw pijlen, fel van uwen boog gedreven,
Zijn scherp, en doen gehele volken beven;
Zij vellen neer wat uw vermogen tart,
En dringen diep in 's vijands wreev'lig hart.
Gij zult, o God, in eeuwigheid bekleden,
Den vasten troon van uw gerechtigheden.
De rijksstaf, dien uw hoge Majesteit
In 't Godsrijk zwaait, heerst met rechtmatigheid.

4 O God, uw God heeft mild U overgoten;
Met vreugdezalf, meer dan uw meegenoten,
Omdat Uw ziel de goddeloosheid haat,
En 't recht bemint. Uw vorst'lijk rijksgewaad
U toegevoerd uit elpenbenen hoven,
Vol eed'len geur, doet elk uw hoogheid loven.
Hoe ruikt de mirr' en kassie wijd en zijd,
En d' aloe, wier geur uw ziel verblijdt!

5 Men ziet u blij, in statelijke reien,
Door docht'ren zelfs van koningen geleien.
De koningin staat aan uw rechterhand
ln 't fijnste goud van Ofirs mijnrijk land.
O Dochter, hoor, en zie, en neig uw oren;
Verlaat, vergeet, wat ooit u kon bekoren,
Uws vaders huis, uw volk, en wat voorheen
U dierbaar en beminnenswaardig scheen.

6 Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen.
Hij is uw Heer', dies moet g' u voor Hem buigen.
'k Zie Tyrus dan, die rijke wereldstad,
U hulde doen en off'ren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij zijn bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen.
't Borduursel is, naar vorstelijken staat,
Van louter goud gewerkt in 't praalgewaad.

7 Straks leidt men haar in statie, uit haar woning,
In kleding, rijk gestikt, tot haren Koning;
Zo treedt zij voort met al den maagdenstoet,
Die haar verzelt, U vrolijk tegemoet.
Zij zullen blij, geleid met lofgezangen,
De vreugde voen, die afstraalt van haar wangen.
Tot zij, waar elk gewaagt van haren lof,
Ter bruiloft treen in 't koninklijke hof.

8 In plaats van uw doorlucht, en vrome vaad'ren
Zult Gij eerlang uw zonen zien vergaad'ren,
En stellen hen, door uw geduchte hand,
Al 't aardrijk door, in vorstelijken stand.
Ik zal uw naam bij elk geslacht doen kennen,
Van kind tot kind zal 't zich aan U gewennen.
Zo rolt Uw lof op 't ruime wereldrond
In eeuwigheid uit aller volk'ren mond.
1 Hoe is mijn hart vervuld van blijde dingen:
ik ga mijn lied nu voor de koning zingen.
Hoor hoe mijn tong aan hem mijn loflied wijdt,
zoals de pen van een die vaardig schrijft.
Hoe schoon bent u, o koning, hoog te loven,
U gaat in pracht elk mensenkind te boven.
Wat van uw lippen komt, is lieflijkheid.
God zegent u dan ook in eeuwigheid.

2 Gord n uw zwaard, o held, en wees voorspoedig,
rijd dapper uit, vol luister, sterk en moedig.
Groot is uw roem als u het pleit beslecht,
wanneer u strijdt voor waarheid, trouw en recht.
Uw scherpe pijl zal alle volken treffen,
die in de strijd zich tegen u verheffen.
Uw troon, o God, staat vast in eeuwigheid,
uw scepter heerst in recht en majesteit.

3 U kiest voor recht en haat de goddelozen.
Dus heeft o God, uw God u uitgekozen,
met vreugdeolie is uw hoofd gewijd,
om Hem een vorst te zijn in eeuwigheid.
Muziek weerklinkt door de ivoren deuren,
de specerijen doen uw kleding geuren.
Prinsessen hebt u door uw gunst bekoord,
uw bruid getooid met goud uit Ofirs oord.

4 O dochter, hoor, en zie naar hem, uw koning,
vergeet uw volk, uw ouderlijke woning.
Nu schept uw vorst behagen in zijn bruid,
zijn hele hart gaat naar uw schoonheid uit.
Hij is uw heer; buig voor hem heel uw leven.
Het rijkste volk zal u geschenken geven.
Zelfs Tyrus zendt u schatten van zijn kunst,
om aan uw hof te dingen naar uw gunst.

5 Zie nu de bruid, de koningsdochter, stralen,
in bruidsgewaad, met goud doorweven, pralen.
Kunstig borduursel geeft haar grote pracht,
zo wordt zij plechtig tot de vorst gebracht.
Zie, hoe haar jeugdvriendinnen haar geleiden,
terwijl gezang en jubel haar verblijden.
Zij schrijden naar het koninklijk paleis
met vreugde en uitbundig eerbewijs.

6 Daar waar voorheen uw vaders mochten tronen,
zal eenmaal staan de zetel van uw zonen.
Zij worden eens door u met eigen hand
tot vorsten aangesteld in heel het land.
Ik wil uw naam vermelden al mijn dagen,
men zal van u geslachten lang gewagen.
Ja, ieder volk bezingt, in u verblijd,
uw grote naam, uw lof in eeuwigheid.