De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 116

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 God heb ik lief, want die getrouwe HEER'
Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen.
Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem, al mijn dagen;
Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

2 Ik lag gekneld in banden van den dood,
Daar d' angst der hel mij allen troost deed missen;
Ik was benauwd, omringd door droefenissen;
Maar riep den HEER' dus aan in al mijn nood:

3 "Och HEER', och wierd mijn ziel door U gered!"
Toen hoorde God; Hij is mijn liefde waardig.
De HEER' is groot, genadig en rechtvaardig,
En onze God ontfermt zich op 't gebed.

4 D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan.
'k Was uitgeteerd maar Hij zag op mij neder.
Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder:
Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan!

5 Gij hebt, o HEER', in 't dood'lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in 't vrolijk levenslicht.

6 Ik heb geloofd, dies spak ik tot Gods eer.
'k Was zeer bedrukt; ik liet in haast mijn lippen,
Door drift vervoerd, deez' harde taal ontglippen:
"Bij mensen is noch trouw, noch waarheid meer."

7 Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan,
Dien trouwen HEER' voor Zijn gena vergelden?
'k Zal bij den kelk des heils Zijn Naam vermelden.
En roepen Hem met blijd' erkent'nis aan.

8 Nu zal ik voor de weldaan, die 'k genoot,
Aan Hem, naar mijn geloften, eer bewijzen,
Hem onder al Zijn gunstgenoten prijzen.
Hoe kost'lijk is in 's HEEREN oog hun dood!

9 Och HEER', ik ben, o ja, ik ben Uw knecht,
Uw dienstmaagds zoon; Gij slaaktet mijne banden.
Dies doe ik U gewillig offeranden
Van lof en dank, U plechtig toegezegd.

10 Ik zal Uw Naam met dankerkentenis,
Verheffen, U al mijn geloften brengen;
'k Zal liefd' en lof voor U ten offer mengen,
In 't heiligdom, waar 't volk vergaderd is.

11 Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan,
Om daar met lof Uw groten Naam te danken.
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken.
Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan!
1 God heb ik lief, want die getrouwe HEER
hoort naar mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen.
Hij neigt zijn oor, 'k roep tot Hem al mijn dagen.
HIJ schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

2 Ik werd omkneld door banden van de dood,
ik was benauwd, verzwakt in al mijn leden.
Maar in mijn angst heb ik tot God gebeden:
Ach, HERE, hoor en red mij uit de nood.

3 Ik prijs mijn God in zijn rechtvaardigheid.
Zijn liefde heeft genadig mij gedragen.
Wie weerloos zijn en om ontferming vragen,
bewaart de HEER in zijn barmhartigheid.

4 Ik lag terneer, mijn kracht was haast vergaan.
Maar God verloste mij uit bitter lijden.
Kom tot uw rust, mijn ziel, wil u verblijden,
omdat de HERE u heeft welgedaan.

5 Gij, HERE, hebt mij voor de dood behoed,
mijn pad beschut, mijn tranen willen drogen.
Ik wandel nu in blijdschap voor uw ogen,
zet in het land der levenden mijn voet.

6 Ik heb geloofd, ook in mijn diepe smart,
zelfs toen ik sprak: In angst vergaat mijn leven,
aan niemand kan ik ooit vertrouwen geven,
de leugen woont in ieder mensenhart.

7 Goed en getrouw, weldadig is de HEER.
Hoe zal ik al zijn gaven Hem vergelden?
'k Zal bij de kelk van heil zijn naam vermelden,
ik roep Hem aan en geef Hem lof en eer.

8 De HEER is trouw, Hij hoedt zijn gunstgenoot.
Bij al zijn volk betaal ik mijn geloften.
Hij schenkt ons heil, vervult al zijn beloften.
In 's HEREN oog is kostbaar onze dood.

9 Uw dienstmaagd heeft haar zoon tot U geleid,
ik ben u knecht, ik breng U offeranden.
Gij hebt, o HEER, ontbonden al mijn banden.
Ik zing mijn lied, uw grote naam gewijd.

10 Ik zal met vreugd in 't huis des HEREN gaan,
ik zal mijn God naar mijn geloften danken.
Jeruzalem, hoor naar die blijde klanken
en hef met mij de lof des HEREN aan!