De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 26

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 O HEER', doe Gij mij recht.
Ik wandel als Uw knecht,
En vind mijn lust in Uw gebod,
Ik blijf op U betrouwen;
Op U, mijn rotssteen, bouwen.
Ik zal niet wank'len, grote God.

2 Beproef vrij, van omhoog,
Mijn hart, dat voor Uw oog;
Alwetende, steeds open lag.
Doorzoek mij, toets mijn gangen.
Doorgrond al mijn verlangen,
En stel mijn oogmerk in den dag.

3 Uw goedertierenheid,
Die zich alom verspreidt,
Is t' allen tijd', voor mijn gezicht.
Ik houd oprecht van handel,
Daar 'k in Uw waarheid wandel,
Mijn schreden naar Uw wet gericht.

4 Hij, die vol ijdelheid,
Een spoorloos leven leidt,
Wordt met mijn vriendschap niet vereerd;
En huich'laars, die hun vlekken,
Schijnheiliglijk bedekken,
Zijn van mijn omgang ver geweerd.

5 Mijn hart verfoeit en haat
De werkers van het kwaad,
Bij wie ik mijnen voet niet zet,
Ik zit bij geen godd'lozen!
'k Ontwijk de plaats der bozen,
Zo word ik niet door hen besmet.

6 Ik was, aan U verpand,
In onschuld mijne hand,
Mijn hart springt in mij op, o HEER',
Wanneer ik, met Uw scharen,
Verschijn voor Uw altaren,
En U met offergaven eer.

7 Daar wordt Uw lof verbreid,
O Oppermajesteit,
Door mij, die U bemin en acht.
Daar zal mijn stem U prijzen,
Voor al de gunstbewijzen,
Voor al de wond'ren Uwer macht.

8 Wat blijdschap smaakt mijn ziel,
Wanneer ik voor U kniel,
In 't huis, dat Gij U hebt gesticht!
Hoe lief heb ik Uw woning,
De tent, o Hemelkoning,
Die G', U ter eer, hebt opgericht!

9 Wanneer G' Uw arm verheft,
Den snoden zondaar treft;
Wees Gij dan, HEER', mijn toeverlaat.
Doe mij met hem niet sneven;
O neen, behoed mijn leven,
Als Gij den man des bloeds verslaat.

10 Doe mij niet mee vergaan
Met hen, die U weerstaan;
Wier hart steeds schand'lijk misdrijf kweekt;
Die trouw en plicht verachten,
En 't recht om goud verkrachten,
Als d' onschuld om bescherming smeekt.

11 Maar ik, ik ben oprecht;
Verlos dan Uwen knecht,
Van 't ongeval, dat hem genaakt,
Wil mij in gunst gedenken,
Mij Uw genade schenken.
Zo wordt door U mijn heil volmaakt.

12 Nu stap ik rustig aan;
'k Betreed een effen baan:
Mijn God verhoort nu mijn gebed,
'k Zal Hem, met blijde klanken,
In Zijn vergaad'ring danken,
Wanneer Zijn gunst mij heeft gered.
1 O, HERE, doe mij recht!
In onschuld leeft uw knecht,
mijn wandel is naar uw gebod.
Ik blijf op U vertrouwen,
op U, mijn rotssteen, bouwen;
ik wankel niet, o HEER, mijn God.

2 O, HERE, toets mijn weg,
beproef mijn overleg.
Ik leg mijn leven voor U neer.
Uw trouw en mededogen
houd ik mij steeds voor ogen.
Ik wandel in Uw waarheid, HEER.

3 HEER, nooit heb ik geleefd
met volk dat zich begeeft
tot leugen en lichtzinnigheid.
Ik haat het doen der bozen,
de kring der goddelozen,
't gezelschap dat tot kwaad verleidt.

4 Mijn handen was ik rein,
als ik voor U verschijn
en zingend om uw altaar schrijd.
Ik zal uw wondren noemen,
met liefde zal ik roemen
de woonplaats van uw heerlijkheid.

5 Laat, HEER, mij niet vergaan
met hen die U weerstaan,
wier hand bezoedeld is met bloed.
Zij willen voor geschenken
het recht der armen krenken
en rijk zijn door gestolen goed.

6 Maar ik, HEER, ben uw knecht,
mijn wandel is oprecht.
Wees mij genadig, red mij, HEER.
Ik ga op effen wegen,
U prijs ik om uw zegen
in uw gemeente, U ter eer.