De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 101

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 'k Zal van de deugd der milde goedheid zingen,
Van 't heilig recht der strenge rechtsgedingen:
Een psalmgezang, o hooggeduchte HEER',
Uw Naam ter eer.

2 'k Zal met verstand den weg betreen der vromen.
Wanneer zult Gij, mijn Bondgod, tot mij komen?
Ik zal doen zien in al mijn huisbeleid
D' oprechtigheid.

3 'k Zal met vermaak naar 't kwaad niet overhellen,
Geen godd'loos stuk mijzelf voor ogen stellen;
Ik haat het doen der schend'ren Uwer wet,
En schuw die smet.

4 't Verkeerde hart, in wien 't mij ook moog' blijken,
Zal uit mijn huis en van mijn omgang wijken;
Mijn gunst zal hen, die boze wegen gaan,
Nooit gadeslaan.

5 'k Zal over hem, die achterklapt, mij belgen;
Den lasteraar zijns vriends zal ik verdelgen;
Die, trots van hart, met nijdig' ogen ziet,
Verdraag ik niet.

6 Ik sla op die getrouw in 't land zijn d'ogen;
Ik zal in eer hen aan mijn zij' verhogen;
En doen hem, die in 't spoor der deugd zal treen,
Mijn dienst bekleen.

7 Maar elk, die snood, door listige bedrijven,
Zijn voordeel zocht, zal in mijn huis niet blijven;
Geen leugenaar, die waarheid stout verbant,
Houdt bij mij stand.

8 Ik zal mijn wraak godd'lozen ieder' morgen
Gevoelen doen en 't recht zijn klem bezorgen,
Om in de stad des HEEREN niet te voen,
Die 't kwade doen.
1 Ik wil, HEER, in mijn lied de zegeningen
van goedheid en gerechtigheid bezingen.
Aan U, HEER, wijd ik nu en levenslang
mijn psalmgezang.

2 Ik let op reine harten, rechte daden,
HEER, wanneer komt Gij tot mij in genade?
Dan leef ik met de mijnen voor altijd
in zuiverheid.

3 Onrecht en schande, afval van den HERE,
ik haat het, ja ik zal het van mij weren.
Ik wil niet kennen wie zijn boze hart
in 't kwaad verwart.

4 Verdelgen zal ik uit het land de kwaden,
die heimelijk hun naasten durven smaden,
in wier verharde hart de trots gebiedt,
ik duld hen niet.

5 Al wie zich rein van hart en handen tonen,
zullen mij dienen, mogen bij mij wonen,
terwijl ik toornig de bedriegers wijs
uit mijn paleis.

6 Geen goddelozen zijn voor mij verborgen.
Ik zetel ten gerichte elke morgen.
Ik delg de bozen uit, dat Sion zij
van onrecht vrij.