De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 136

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Looft den HEER', want Hij is goed,
Looft Hem met een blij gemoed;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

2 Looft den groten God, Wiens troon
Hoger rijst dan die der goon;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

3 Looft der heren Opperheer;
Buigt u need'rig voor Hem neer;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

4 Looft Gods macht, die onbeperkt,
Gadeloze wond'ren werkt;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

5 Looft Gods wijsheid; door Zijn woord
Bracht Hij al de heem'len voort;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

6 D' aard' hief uit der waat'ren schoot
Zich omhoog, toen God 't gebood;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

7 God schiep aan des hemels trans
Grote lichten, rijk van glans;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

8 Aan de zon schonk Gods gezag
D' opperheerschappij bij dag;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

9 Maan en sterren, min in pracht,
Schonk Hij heerschappij bij nacht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

10 Looft Hem, die Egypte's staat
Sloeg in 't eerstgeboren zaad;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

11 Looft den HEER', Wiens heerschappij
Isrel voerd' uit slavernij;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

12 Looft den HEER', Wiens sterke hand
Isrel leidd' uit Faro's land;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

13 Looft Hem, die het Rode meer
Heeft verdeeld voor Mozes' heir;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

14 Die, door dien verdeelden plas,
Israels Geleider was;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

15 Die vorst Faro's legermacht
In de Schelfzee t' onder bracht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

16 Die Zijn volk, als bij de hand,
Leidde door woestijn en zand;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

17 Die tot wering van 't geweld
Koningen heeft neergeveld;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

18 Die de vorsten, trots van moed
Heeft doen smoren in hun bloed;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

19 Looft Hem, die den Amoriet
Van zijn grootsen zetel stiet;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

20 Looft Hem, Wiens geduchte macht
Bazans koning t' onder bracht;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

21 Die hun land, dat d' ogen streelt,
Israel heeft toegedeeld;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

22 Looft Hem, nu die erfenis,
Naar Zijn woord bevestigd is;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

23 Die in onzen lagen stand,
Ons genadig bood de hand;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

24 Die ons, onder 't leed gebukt,
Heeft uit 's vijands macht gerukt;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

25 Looft Hem, looft Hem, al wat leeft,
Die al 't vlees zijn voedsel geeft;
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

26 Geeft den God des hemels eer,
Lof zij aller scheps'len HEER';
Want Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.
1 Looft de HEER, want Hij is goed,
looft Hem met een blij gemoed,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

2 Geeft de God der goden eer,
looft nu aller heren Heer,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

3 God alleen heeft in zijn kracht
wonderen tot stand gebracht
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

4 Die de hemel met verstand
spande door zijn scheppershand,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

5 Die de aarde vast en hecht
op de waatren heeft gelegd,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

6 Die de grote lichten schiep,
zon en maan tot aanzijn riep,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

7 God gaf aan de zon gezag
om te heersen overdag,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

8 Maan en sterren schonk Hij macht
om te straffen in de nacht,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

9 Hij sloeg in Egypteland
eerstgeboornen met zijn hand,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

10 Die met macht en majesteit
Israël heeft uitgeleid,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

11 Die opnieuw een wonder deed
en de zee in tweeën sneed,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

12 Die een pad heeft toebereid,
door de zee zijn volk geleid,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

13 Hij die Faro's legermacht
in de zee heeft omgebracht,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

14 Die zijn volk met sterke hand
voerde door het woeste land,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

15 Die de koningen verjoeg,
vorsten, groot in macht, versloeg,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

16 Og en Sichon, sterk en groot,
zijn door 's HEREN arm gedood,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

17 DIE hun landen trof met straf,
aan zijn volk ten erfdeel gaf,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

18 Die aan ons, zozeer veracht,
in zijn liefde heeft gedacht,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

19 Die ons volk, hoe ook verdrukt,
aan de vijand heeft ontrukt,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

20 Die aan alles wat er leeft
door zijn almacht voedsel geeft,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.

21 Brengt de God des hemels eer,
prijst zijn grootheid, looft de Heer,
want zijn goedertierenheid
zal bestaan in eeuwigheid.