De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 131

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Mijn hart verheft zich niet, o HEER',
Mijn ogen zijn niet hoog; 'k verkeer,
Ik wandel niet in 't geen te groot,
Te vreemd is voor Uw gunstgenoot.

2 Heb ik mijn ziel niet stil gezet,
En mij verloochend naar Uw wet,
Gelijk het pas gespeende kind
Zich stil bij zijne moeder vind?

3 Mijn ziel, die naar den vrede haakt,
En 't morrend ongenoegen wraakt,
Is in mij als een kind gespeend,
En heeft zich met Uw wil vereend.

4 Dat lsrel op den HEER' vertrouw';
Zijn hoop op Gods ontferming bouw',
En stil berust' in Zijn beleid,
Van nu tot in all' eeuwigheid.
1 O HEER, er is geen trots in mij,
ik houd mijn hart van hoogmoed vrij,
ik zoek niet met een waanwijs oog
naar wat te groot is en te hoog.

2 Heb ik mijn ziel niet naar uw wil
gevoegd in vrede, mild en stil,
zoals het pas gespeende kind
troost in zijn moeders armen vindt?

3 Gespeend en toch getroost, zo laat
mijn ziel zich leiden door Gods raad.
Hoop, Israƫl, op God den HEER,
rust bij Hem nu en immermeer.