De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Psalm 126

Oude berijming

Nieuwe berijming

1 Wanneer de HEER', uit 's vijands macht,
't Gevangen Sion wederbracht,
En dat verlost' uit nood en pijn,
Scheen 't ons een blijde droom te zijn.
Wij lachten, juichten; onze tongen
Verhieven 's HEEREN Naam en zongen.
Toen hieven zelfs de heid'nen aan:
"De HEER' heeft hun wat groots gedaan."

2 God heeft bij ons wat groots verricht;
Hij zelf heeft onzen druk verlicht;
Hij heeft door wond'ren ons bevrijd;
Dies juichen wij, en zijn verblijd.
Breng, HEER', al Uw gevang'nen weder;
Zie verder op Uw erfvolk neder;
Verkwik het, als de watervloed,
Die 't zuiderland herleven doet.

3 Die hier bedrukt met tranen zaait,
Zal juichen, als hij vruchten maait;
Die 't zaad draagt, dat men zaaien zal,
Gaat wenend voort, en zaait het al;
Maar hij zal, zonder ramp te schromen,
Eerlang met blijdschap wederkomen,
En met gejuich, te goeder uur
Zijn schoven dragen in de schuur.
1 Toen God ons weer naar Sion bracht
uit ballingschap en lijdensnacht,
toen was het ons als droomden wij,
wij lachten weer, wij waren vrij.
Verlost van heimwee en verlangen,
zong heel ons volk zijn jubelzangen.
Toen hieven zelfs de heidnen aan:
De HEER heeft hun iets groots gedaan.

2 De HEER heeft ons iets groots gedaan.
Hij liet zijn volk in vrijheid gaan.
Het kende toen geen droefheid meer,
God schonk aan ons de vreugde weer.
Heer, breng terug wie achterbleven,
wend U ons lot, doet ons herleven,
zoals in 't Zuiderland een vloed
de droge beek weer stromen doet.

3 WIE moeizaam hier met tranen zaait,
zal juichen als hij eenmaal maait.
Dan telt hij smart en moeite niet,
zijn klacht wordt tot een jubellied.
Wel gaat hij wenend langs de akker,
maar God roept het gezaaide wakker.
Dan keert de maaier blij naar huis,
hij brengt zijn gouden schoven thuis.