De Gereformeerde Kerk te Amersfoort e.o.
 

Gezang 20

Oude berijming

Nieuwe berijming (Gezang 23)

1 De dag der kroning is gekomen!
O, al gij vorsten, kust den Zoon!
Hij heeft den helburcht ingenomen!
De Triumfeerder stijgt ten troon!
Aard' en hemel galmen!
Sion! Van uw psalmen
davert het heelal.
God is opgevaren!
Met gejuich der scharen!
Met bazuingeschal!

2 G' ontsloot u voor den Vorst der ere,
o poorten der gerechtigheid!
G' ontvingt der legerscharen Here
in zijn Midd'laarsmajesteit!
Jezus daalde neder!
Jezus keerde weder
in zijn heerlijkheid,
daar Hij voor de zijnen,
tot Hij zal verschijnen,
bidt, en plaats bereidt.

3 De glorie straalt uit dien Behouder,
dien 't bloedig zweet werd uitgedrukt!
De heerschappij rust op dien schouder,
die onder 't kruishout ging gebukt!
Dien de heid'nen hoonden,
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer!
Dien de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft, gekroond met eer!

4 In u verheugt zich thans die Koning,
o kerk, zijn uitverkoren bruid!
Op u, tot eeuw'ge trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeeg'nend uit!
Vier met Hem victorie
op de dag der glorie
van des Mensen Zoon,
op de dag der kroning
van den Vredekoning,
Priester, op zijn troon!

5 G' ontvingt die gaven, blijde scharen,
thans geen verlaten wezen meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen
De Heilge Geest daald' op u neer!
D' engelen daarboven,
met de heil'gen loven
God, op aard' geweest!
En de kerk beneden,
ziet zijn plaats betreden
door zijn eigen Geest!

6 Laat ons steeds hopen, bidden, waken,
en ons versterken in ons Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde maken
aan al wie dezen Geest gelooft!
Gij werdt opgenomen,
Gij zult wederkomen,
onze Hemelvorst!
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst!
1 De dag der kroning is gekomen.
O, al gij vorsten, kust de Zoon.
Hij heeft de helburcht ingenomen,
de triumfeerder stijgt ten troon.
Aard' en hemel galmen.
Sion, van uw psalmen
davert het heelal.
God is opgevaren,
met gejuich der scharen,
met bazuingeschal.

2 G' ontsloot u voor de Vorst der ere,
o poorten der gerechtigheid.
G' ontvingt der legerscharen Here
in zijne midd'laarsmajesteit.
Jezus daalde neder,
Jezus keerde weder
in zijn heerlijkheid,
waar Hij voor de zijnen,
tot Hij zal verschijnen,
bidt, en plaats bereidt.

3 De glorie straalt uit die behouder,
die 't bloedig zweet werd uitgedrukt.
De heerschappij rust op die schouder,
die onder 't kruishout ging gebukt.
Die de heidnen hoonden,
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer.
Die de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft, gekroond met eer.

4 In u verheugt Zich thans die Koning,
o kerk, zijn uitverkoren bruid.
Op u, tot eeuwge trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeegnend uit!
Vier met Hem victorie
op de dag der glorie
van des mensen Zoon,
op de dag der kroning
van de Vredekoning,
Priester, op zijn troon!

5 G' ontvingt die gaven, blijde scharen,
thans geen verlaten wezen meer.
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen.
De Heilge Geest daald' op u neer!
D' engelen daarboven,
met de heilgen loven
God, op aard' geweest.
En de kerk beneden,
ziet zijn plaats betreden
door zijn eigen Geest.

6 Laat ons steeds hopen, bidden, waken,
en ons versterken in ons Hoofd.
Ook heden wil Hij vreugde maken
aan al wie dezen Geest gelooft.
Gij werdt opgenomen,
Gij zult wederkomen,
onze Hemelvorst.
Gij stort uit de hoge
stromen op het droge,
laving aan wie dorst.